We waren gebleven bij hoofdstuk 2 van het ‘nieuwe’ protocol: Toepassing van het schadeprotocol.
Dit hoofdstuk begint met een uiterst relevante alinea: welke schade? Hier wordt het burgerlijk wetboek aangehaald, art. 6:177. Die stelt aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In het protocol wordt geëxpliciteerd: “Dit omvat zowel schade door aardbevingen als gevolg van gaswinning als schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning.” Dat is prachtig maar in een voetnoot moeten we opmerken dat tot dusver formeel het NAM/EZ standpunt is dat door bodemdaling geen schade aan gebouwen kan optreden.
In de volgende zin wordt het Burgerlijk Wetboek alweer losgelaten. “De schadeafhandelingsprocedure zoals in dit protocol wordt uitgewerkt, voorziet in een vergoeding van ‘schade aan gebouwen’ als gevolg van aardbevingen.” Vanwaar de aanhalingstekens?!? De zogenaamde schade aan gebouwen? En vanwaar hier meteen de inperking van het Burgerlijk Wetboek? Schade door bodemdaling valt hier dus níet onder! “Andere oorzaken (lees: bodemdaling) vallen buiten dit protocol, wat geen afbreuk doet aan alle overige rechten van de schademelder.” Kortom, dit is nog steeds géén erkenning van mijnbouwschade.
En waarom alleen schade aan gebouwen? Daarover heeft het Burgerlijk Wetboek het niet, die heeft het over schade. Dat kan ook andere schade zijn. Omzet schade, immateriële schade, waardedaling, enzovoort. Een deel van de ‘andere schade’ wordt overigens later weer opgevoerd maar dan onder de noemer ‘bijkomende kosten’. Uiteindelijk zijn die bijkomende kosten, niks anders dan ook onderdeel van de schade.
De volgende alinea gaat over “Voor wie is dit protocol bedoeld”. Daar wordt gerefereerd aan samenwerkingsafspraken tussen NAM en NCG (waarom?). Het schadeprotocol is bestemd voor “eigenaren van gebouwen en wordt toegepast door CVW bij fysieke schade aan deze gebouwen, inclusief opstallen (dus ook monumenten).” Monumenten zijn kennelijk in de meeste gevallen opstallen?
Conclusie is dat het protocol voor alle vastgoedeigenaren van toepassing is behalve voor boeren, die worden doorverwezen naar het Agroteam van de NAM en voor eigenaren van infrastructuur, werken (zware)industrie en grote gebouwen met publieksfuncties. Zij moeten aankloppen bij het bedrijvenloket van de NAM. Die laatste uitzondering snappen we (‘grote jongens onder elkaar’) maar bij die eerste, voor de boeren, zijn vraagtekens te plaatsen. Natuurlijk, de problematiek vraagt maatwerk. Maar geldt dat niet ook voor monumenten? Of voor dorpshuizen? Of voor middelgrote ondernemers? Waarom moeten alleen de boeren naar een apart ‘Agro-team’ van de NAM?
De laatste alinea is ook interessant: In welk gebied is het protocol van toepassing?
Waar in het vorig protocol nog verwezen werd naar kaartjes met blauwe en rode contourlijnen is hier één diplomatieke zin opgenomen: “Dit protocol is van toepassing op schadegevallen binnen het gebied dat mogelijk getroffen kan worden door aardbevingsschade als gevolg van de exploitatie van het Groningengasveld.” De hamvraag is hier natuurlijk: wie bepaalt dat? Wie bepaalt, op basis waarvan, of een schademelding valt binnen het gebied dat mogelijk getroffen kan worden?
Laten we dit niettemin positief duiden. Het kan bedoeld zijn als een eerste stap richting meer ruimte voor schademelders.